Peter Otten Mijn artikelen mag u alleen lezen.
DE VOGEL EN HET EI door Peter Otten
Vogels leggen eieren; dat weten we al lang natuurlijk. De man legt niet, maar bevrucht het ei van het vrouwtje wél als het goed is. Uit een goed ei komt, na enige tijd broeden door één of beide vogels, meestal wel een jonge vogel. Dat is dus anders dan bij zoogdieren, immers die krijgen meteen levende jongen, soms één, soms meer. Beide systemen werken naar behoren, anders waren ze door de evolutie al lang verdwenen. Vogels zijn overigens niet de enige dieren die eieren leggen. Dát het zo is, is een kort verhaal, maar waardoor dit bij vogels zo is, is een lang verhaal.
Het systeem, zoals het is, zal zeker voor een vogel voordelen hebben. Het krijgen van levende jongen is niet alleen voorbehouden aan zoogdieren. Ook sommige hagedissen, insecten en vissen kunnen er wat van, maar deze dieren zogen hun jongen nooit. Denk hierbij aan het welbekende guppy en aan bladluizen. Bladluizen hebben bij tijd en wijle zo’n haast met het zich vermeerderen dat ze meteen levende jongen baren. Het vogelbekdier is zo’n beetje een tussenvorm.
Ik citeer Wikipedia: Het vrouwelijke vogelbekdier legt de eieren. De eieren zijn niet hard en breekbaar maar leerachtig. Het wijfje legt haar eieren in een hol en bebroedt ze ongeveer tien dagen, door zich er omheen te krullen. Tijdens het broeden verlaat ze het hol vrijwel niet. Uit de eieren komen volledig hulpeloze kale blinde jongen, die niet groter zijn dan ongeveer vijfentwintig millimeter. Vogelbekdieren hebben geen tepels. De melk vloeit bij het wijfje uit de talgklieren van de haren die in melkvelden aangelegd worden op haar borst. De melk lekt langs de haren en de jongen likken die op. Als het wijfje het hol verlaat om te jagen sluit ze het af met aarde om de jongen te beschermen. Na vier maanden verlaten de jongen het hol en kunnen ze zelfstandig eten. Het vogelbekdier heeft overeenkomsten met vogels, zoals de eendachtige snavel; het lichaam lijkt op dat van een mol en de staart doet aan die van een bever denken. Het is geen vogel, maar een primitief zoogdier behorende tot de MONOTREMEN. Het legt echter wél eieren en dat is heel opmerkelijk voor een (primitief) zoogdier.
Vogels leggen óók eieren. Wat kunnen we over het ei, zo’n wonder, zeggen? Buiten zit de harde schaal die voornamelijk uit kalk bestaat. Verder zitten er, van buiten naar binnen, het eivlies, het eiwit, het dooiervlies en de dooier in. De dooier zit in een vlies dat naar de polen van het ei toe overgaat in stevige gedraaide elastische banden, die op hun beurt weer vastzitten aan het buitenste eivlies. De dooier bevat de kiemschijf, de vrucht. Die banden heten hagelsnoeren: deze zijn taai en gedraaid en houden niet alleen de dooier op zijn plaats, maar ze zorgen er ook voor dat de kiemschijf boven blijft, óók als het ei gekeerd wordt. De kiem groeit in een voor elke vogel kenmerkend tempo. Na de bijna volledige broedtijd komt er een barst in het ei en zal het jonge vogeltje na een of twee dagen het ei verlaten, tenminste als alles goed gaat. En dat is niet altijd het geval. Er kan best veel misgaan. Als de kiem een onmogelijke vrucht op zou leveren, dan sterft die af. Dit is te beschouwen als een vroegtijdige abortus. Onmogelijk betekent: geen hart bijvoorbeeld of een andere letale (=tot de dood leidende) eigenschap. Óf het ei is niet bevrucht. Maar ook is het goed mogelijk dat er aan de schaal het één en ander mankeert. En daar wil ik nu wat dieper op ingaan. Het is me opgevallen dat bij mijn kerkuilen het vaak voorkomt dat de eieren in het eerste broedjaar erg dunschalig zijn. De schaal is te dun door welke oorzaak dan ook. Ook viel me op dat in het broedjaar daarop diezelfde uil wél normale, dus dikkere, eierschalen kon produceren. Die dunschalige eieren kwamen nooit uit. Verklaarbaar, want een dunne schaal laat meer vocht door dan een normale schaal. Het ei droogde dus uit. Zelfs als er een jong uitkwam ging dat alsnog na een paar dagen dood. Haalde ik zo’n ei op tijd weg en legde dat in een broedmachine met een hoge luchtvochtigheid (70%), dan kwam het ei wél goed uit. Maar dat was dus met kunst- en vliegwerk. Die dunne schalen deden me denken aan eieren die een kleine halve eeuw geleden gelegd werden. Door het gebruik van DDT, Aldrin en Dieldrin (insecticiden dus), legden met name roofvogels heel dunschalige eieren. Die kwamen niet uit en daardoor, maar niet alleen daardoor, ging de roofvogel- en uilenstand dramatisch achteruit. Na lang gesoebat werden de stoffen verboden (in het westen, maar niet in de Derde Wereldlanden!) en zie: alles kwam langzaam weer goed (ook weer in het westen en niet in de Derde Wereldlanden). De chemiegiganten komen hun gif altijd wel ergens kwijt. DDT, het wondermiddel, zat en zit nu nog in het vet van pinguïns. En die leven ver weg op Antarctica. In een eischaal zitten poriën (kleine gaatjes). Daardoor verdampt water en worden ook gassen uitgewisseld. Bij dunschalige eieren gaat de verdamping te snel en het ei droogt uit. Een ei met een te dikke schaal (wat soms ook voorkomt) zal ook niet uitkomen: het jong verdrinkt in het ei. Door het gebruik van broedmachines werd veel duidelijk: een dunschalig ei leverde uiteindelijk toch nog een jong op bij een hoge luchtvochtigheid en een dikschalig ei was zeer geholpen door een lage luchtvochtigheid. Kortom, een goede broedmachine is soms (bij dure vogels) een uitkomst, letterlijk en figuurlijk dus. Helaas wordt de eigenschap voor het leggen van dunschalige eieren - voor zover die erfelijk is – (kunstmatig) doorgegeven aan de nakomelingen. De natuur is onverbiddelijk; zo’n eigenschap verdwijnt in die zelfde natuur vanzelf. Kortom, wij houden het probleem in stand door niet te selecteren en lopen ook bij de jongen en de jongen van de jongen, weer tegen het zelfde probleem op. Een oplossing dus van niks, zonder visie en een voor de korte termijn. Tsja, het geld. Opmerkelijk is dat een dunschalige eilegster kennelijk een mechanisme heeft om legnood te voorkomen. Immers, als een normaal ei zou worden geproduceerd, dan kan datzelfde ei door een gebrek aan calcium in het bloed, niet uitgedreven worden: legnood dus. Blijkbaar is het beter een ei op te offeren dan zelf dood te gaan. Ook dat is door de evolutie zo bepaald. Vaak komt van zulk een dunschalig legsel het eerste ei toch weer wél uit. Dat beperkt de schade zowel op korte als op lange termijn. Het jong kan een man zijn en die legt geen eieren. Zodoende. En het tweede jaar gaat het ook met de vrouw al veel beter. Dat is kennelijk ook voor de natuur acceptabel. Anders was het niet zoals het nu is. Voor putter- en goudvinkfokkers het volgende. De vochtigheid van de lucht in volière of kooi speelt nauwelijks of geen rol. Als er badwater aanwezig is, weet de pop heel goed het vocht in de eieren op peil te houden door op tijd in bad te gaan en kletsnat op de eieren te gaan zitten. Uilen en roofvogels drinken weinig of niets, maar gaan graag in bad als het nodig is. Zorg dus altijd voor vers badwater. Geef bovendien drinkwater als het warm is of als er eieren op komst zijn. Belangrijke vraag is hoe een vogel aan de benodigde kalk komt voor het maken van een normaal legsel. Hij haalt dat uit het voer, dat zal duidelijk zijn. Helaas is het voor een vogel, uitgezonderd voor een leghen - maar dat is een fokproduct ontstaan door langdurige selectie - niet mogelijk om genoeg kalk uit het dagelijks voedsel te halen op het ogenblik dat het echt nodig is. Daartoe is er maar één mogelijkheid en dat is: tijdelijk lenen van haar skelet. Dus onttrekt de vogel veel kalk aan het skelet in de hoop dat zo spoedig mogelijk weer aan te vullen uit het dagelijks voer. Ik zelf heb mijn vogels altijd gebroken eierschalen gegeven en nu ik uilen heb, heb ik dat niet veranderd. De vogel bepaalt zelf hoeveel hij ervan wil eten. Die schalen zijn, zonder uitzondering, na een poosje verdwenen. Eerst verhit ik ze in de oven of magnetron, om ze steriel te maken. Daarna knijp ik ze een beetje fijn. Sepia zal ook wel kunnen, maar dat gebruik ik nooit. Kalk door het voer mengen is link, want de vogel heeft dan niets te kiezen. Hij moet alles opeten zoals het komt. Echter, teveel kalk is ook niet goed: het veroorzaakt jicht. Een vers gelegd ei heeft geen luchtkamer. Die ontstaat doordat het ei krimpt door afkoeling. In de loop van de broedperiode wordt die kamer groter doordat het ei vocht verliest. Van tijd tot tijd verlaat de oudervogel het nest om te eten en te poepen, te baden en eventueel te poetsen teneinde zijn verenkleed op orde te houden. Op dat ogenblik zuigt het ei lucht op doordat de luchtkamer krimpt. Dit betekent dat we in de broedmachine er wijs aan doen om nu en dan de eieren wat te laten afkoelen. Sommige machines hebben daartoe een afkoeltimer die automatisch de afkoeling laat plaatsvinden. Wat was er het eerst, de kip of het ei? Ik weet het antwoord niet, maar ik denk dat geleidelijk aan, bij het ontstaan van de vogel uit reptielachtige, deze vraag ook toen niet beantwoord werd. Het zal altijd wel een raadsel blijven. De stapjes waren zo ongelofelijk klein dat nergens in dat lange proces een duidelijk antwoord te vinden is
|